Italië bestaat voor 78% uit heuvels en bergen. Veel daarvan zijn hoger dan 700 meter. Het hoogste berggebied is het Monte Rosa massief op de grens met Zwitserland in het noorden. De hoogste top is de Dufourspitze, deze is 4634 meter hoog.
Grofweg bestaat Italië uit vier verschillende landschappen: het Alpengebied, de Povlakte, het Apennijns schiereiland en de eilanden.
De Alpen zijn ontstaan in het vroeg-tertiair, ongeveer 60 miljoen jaar geleden, toen de zeebodem opgeheven en geplooid werd. Het Alpengebied omvat geheel Noord-Italië met een wijde boog (900 km lang en 150–220 km breed), die begint met de Ligurische Alpen en zich tot de Italiaans-Joegoslavische grens voortzet.
De Povlakte, die is genoemd naar de rivier de Po, was ooit een deel van de Adriatische Zee. Nu is het echter een door de Alpenrivieren geleidelijk met verweringsmateriaal opgevulde, zich naar het oosten toe verwijdende vlakte. De Povlakte is zo’n 500 km lang, zeer vruchtbaar en wordt door de Po en haar vele zijrivieren bevloeid.
Het Apennijns schiereiland, oftewel de beroemde "laars" van Italië, heeft als ruggengraat het Apennijnengebergte, een zijtak van de Alpen met maar liefst een lengte van ca. 1000 kilometer. Aan beide kanten van het gebergte ligt heuvelland en langs de kust een smalle strook laagland. De enige gletsjer van de Apennijnen, Calderone, ligt in het ruige gebied Gran Sasso en is de meest zuidelijke gletsjer van Europa. De hoogste berg van de Apennijnen is de Gran Corno (2914 meter).
De grootste eilanden zijn Sicilië en Sardinië. Kleinere eilanden zijn onder meer Elba, de vulkanische Liparische eilanden (met de vulkaan Stromboli), Ischia en Capri.
Meer weten over reizen naar Italië?
Bekijk hier alle informatie