Al zo’n 10.000 jaar geleden wonden er mensen in Suriname, maar de eerste bewoners die we kennen zijn de Arawak-indianen die zich rond 500 voor Christus in Suriname vestigden. Pas eeuwen later, in 1100 na Christus, kwamen ook de Karaïben-indianen naar Suriname.
De eerste Spaanse ontdekkingsreizigers kwamen eind vijftiende eeuw naar Suriname, maar pas honderd jaar later (in 1593) werd het land door Domingo de Vera geclaimd als Spaans grondgebied. Daarna kwam het land in handen van de Britten, die er vervolgens de eerste suikerplantages stichtten. In 1667 ruilden de Britten Suriname met Nederland voor New York (toen nog Nieuw-Amsterdam). De Nederlanders (de West-Indische Compagnie om precies te zijn) haalden uit Afrika talloze slaven om ze te laten werken op hun plantages waar suiker, cacao, tabak en koffie werd verbouwd. Het was geen prettige tijd, want de platagehouders waren uitermate wreed. Sommige slaven wisten te vluchten naar de binnenlanden. Aan deze periode kwam een einde toen in 1863 de slavernij werd afgeschaft.
Tot ver in de twintigste eeuw stond Suriname onder gezag van een door de Nederlandse regering benoemde gouverneur. Pas in 1954 werd het land een autonoom rijksdeel en op 25 november 1975 werd Suriname een zelfstandige republiek. Het werd er echter niet beter door. Corrupte ambtenaren en politici brachten het land niet veel goeds. Daarom was de bevolking aanvankelijk blij toen in februari 1980 Desi Bouterse de macht greep, totdat de legerleider in december 1982 na een volksopstand vijftien tegenstanders van zijn regime liet vermoorden. Pas in 1987 kwamen er weer democratische verkiezingen. Sinds de verkiezingen van 2000 is de politieke situatie gestabiliseerd.
Meer weten over reizen naar Suriname?
Bekijk hier alle informatie